In de HORIZON van oktober 2024 staan de volgende artikelen:
(klik erop om meteen naar betreffende artikel te gaan)
We wensen je veel leesplezier en tot kijk in het Observeum.
N.B. het archief met recente nieuwsbrieven (m.i.v. april 2023). Archief
Boekbespreking nr. 11.
Spannend boek Amuletten en Aardpotten, Kasper en Lumbricus 3 en 4
Auteur Gerhild van Rooij
Pieter Stoer weeft archeologie in spannende avonturenroman
Amuletten en aardpotten is de nieuwste boektitel van Pieter Stoer uit Joure. Het boek maakt deel uit van een vijfdelige serie en is, evenals het in De Horizon van oktober 2023 voor het Observeum gerecenseerde boek Kasper en Lumbricus, geïllustreerd door Lowys van der Poel. Zij is net als Stoer afkomstig uit Joure. Amuletten en aardpotten verscheen op 13 september 2024 en beslaat de delen 3 en 4, het op 13 september 2023 verschenen Kasper en Lumbricus beslaat de delen 1 en 2, deel 5 moet nog uitkomen. Amuletten en aardpotten leest als een spannende avonturenroman rond archeologische vondsten en de kennis die nodig is om de ouderdom en zeldzaamheidswaarde van vondsten vast te stellen. Tegelijkertijd is het een aansprekend boek over opgroeien en vriendschap. De karakters uit de serie omvatten naast familie van de jongens Kasper en Simon, nu levende wetenschappers, onderzoekers, journalisten, verzamelaars, museumconservatoren en medewerkers ook roofzuchtige schatzoekers, opdringerige nieuwszoekers en ongrijpbare figuren die extra spanning geven aan de verhalen.
Ondergronds en bovengronds
Amuletten en aardpotten begint met een samenvatting van Kasper en Lumbricus. In ‘Deel 1 Het geheim van de terp’, en ‘Deel 2 De kruidentovenaar van Ekelum’ laat Stoer zijn 9+ lezers kennismaken met de hoofdfiguren: Kasper, de onderzoekende en ook speelse tienjarige schooljongen en gezin en de wurm Lumbricus die Kasper in mensentaal aanspreekt. De wurm laat Kasper toe in Terragrotta, een onderaards gangenstelsel met namen van de vier windrichtingen en gelegen onder de terp van Ekelum. In Terragrotta zijn veel raadsels op te lossen. De aanwijzingen van de wijze grootvader wurm Terrestris, zijn niet altijd duidelijk. Lumbricus en Terrestris vetellen over Pierstitus, de eerste wurm die in mensentaal kon spreken en tellen. Ze laten Kasper een in de grot begraven voorwerp zien waarbij Pierstitus doormidden is gestoken en vertellen over de omstreden kruidentovenaar van Ekelum. De naam Pierstitus keert vaker terug. “Niets is wat het lijkt” zegt Terrestris, zo is het precies, ook in Amuletten en aardpotten. Het zinnetje zet personages aan om na te denken, feiten te combineren en naar verklaringen te zoeken op andere locaties, in boeken en documenten, en het zet kinderen (of oudere voorlezers) aan om hun creativiteit te gebruiken om oplossingen te zoeken en ook om anderen te vragen meer over vondsten te vertellen.
Archeologische vondsten
Kasper en zijn schoolvriend Simon vinden in het eerste boek een gouden muntschat uit de zevende eeuw die veel teweeg brengt, in Amuletten en aardpotten komen weer meerdere schatten tevoorschijn. Al bekende en ook onbekende figuren maken daarbij hun opwachting en, net als in het eerste boek, niet altijd met de beste bedoelingen. In het eerste boek is een mysterieus document in een koker zomaar ontvlamt en voorgoed verdwenen. Nu heeft een duister figuur het op de archeologische schatten, de vindplaats van die schatten en Kasper en ook Simon gemunt. In Amuletten en aardpotten logeert Kasper een zomerlang bij zijn schoolvriend Simon in Ekelum. De vader van Kasper heeft een nieuwe baan waarin hij ultramoderne speeltjes bedenkt en nadat deze zijn uitgetest, ook produceert. Het gezin is daarom verhuisd. Verderop in het verhaal helpen bepaalde spelletjes de jongens om vijanden in Terragrotta te verslaan en op afstand te houden. Hiermee verbindt de auteur de wereld van nu met de meer dan duizend jaar oude werelden. Die werelden komen in de ondergrondse wereld van Terragrotta tot leven in de vorm van schatten in de rommelkamer, de kamer waarin alles wat de doorgang belemmert voor de wormen wordt bewaard en de geschiedenis van die werelden wordt bewaard in de vorm van verhalen in de aardpotten geconserveerd.
Runenamulet
Niets is wat het lijkt. Wanneer Kasper en Simon een voorwerp aan het licht brengen dat een zeldzame gouden runenamulet blijkt te zijn, gaan ze daarmee langs verschillende kenners op het gebied van amuletten en runen, en leren veel over dit voorwerp. De runenamulet is een uitzonderlijke vondst, daarom willen archeologen de terp van Ekelum afgraven, maar er gebeuren mysterieuze dingen in enkele verkrotte huisjes die op de nominatie staan om afgebroken te worden. Lumbricus is intussen in alle staten en maakt zich grote zorgen over de aardpotten in Terragrotta, waarvan een aantal leeggehaald is en andere potten zelfs helemaal verdwenen zijn. Zoiets is nog nooit voorgekomen. Die aardpotten bevatten de geschiedenis van Terragrotta en mogen niet verloren gaan, ze zijn nodig voor het voortbestaan van de wurmen in de ondergrondse en bovengrondse wereld. Kasper en Simon doen hun uiterste best om de worm te helpen en alle geheimen te ontrafelen. Hun zoektocht brengt ze waar maar kennis voorhanden is om de runen te ontcijferen en de sleutel te vinden tot een oplossing om de geschiedenis van Terragrotta te behouden en de voorraad van het bijzondere ReXile op peil te houden. Ze luisteren naar archeologen, kijken bij Grutte Pier in Kimswerd, volgen de Slagtedyk, zien mummies in Wiewert en meer.
Franeker Academie en een kruidentovenaar
Aan het eind doet Kasper een vondst in het dagboek van zijn opa. Het werpt nieuw licht op de mysterieuze kruidentovenaar Royspagath, alias Nicolai Ridzerda die in Franeker aan de Academie (universiteit) studeerde. Is hij verbonden met het onmisbare ReXile? Hoe zit het met de pottenkijkers die verhalen roven? Als de oplossing binnen handbereik lijkt, slaat het noodlot toe. Het boek eindigt met een cliffhanger, lezers kunnen niets anders dan wachten op slotdeel vijf. Wie weet is het een idee om in de tussentijd zelf kennis te nemen van alle aangereikte mogelijkheden om schatten zoals uit de terp van Ekelum te bekijken en te bestuderen. Ook in het Observeum liggen archeologische terpvondsten op zaal, ga maar eens kijken, misschien kunnen deskundigen meer vertellen. In de omgeving zijn veel vondsten gedaan, zelf schatzoeken en je vondst laten determineren kan natuurlijk ook.
Notities:
1. Boek: Pieter Stoer. Amuletten en aardpotten (Kasper en Lumbricus serie deel 3 en 4), Leeuwarden, 13.09.2024, Uitgeverij Elikser, 145 x 210 mm, 276 pagina’s, 358 gr., paperback, omslagillustratie en illustraties binnenwerk zwart-wit en kleur door Lowys van der Poel. Vormgeving door Evelien Veenstra. Leeftijd vanaf 9+. ISBN 9789463656818. € 22.50.
NB Zie Horizon Nieuwsbrief Observeum, oktober 2023, boekbespreking 5: Pieter Stoer. Kasper en Lumbricus (deel 1 en 2), 268 pagina’s, ISBN 9789463655675. € 22.50.
2. Foto Pieter Stoer (fotograaf onbekend).
3. Reconstructie senaatszaal Universiteit Franeker waar de kruidentovenaar van Ekelum studeerde (historische foto).
4. Kasper en Simon zoeken schatten met metaaldetector (boekillustratie Lowys van der Poel).
5. Deel 3 De gouden runenamulet (boekillustratie Lowys van der Poel).
6. Deel 4 De verdwenen aardpotten (boekillustratie Lowys van der Poel).
7. Plattegrond terrein Franeker Academie, voormalige Universiteit, (historische illustratie).
Sterrenhemel oktober
Door Hans Molema
De
planeet Neptunus
Door de redactie
Neptunus, gezien vanaf de zon, is de achtste planeet en het verst verwijderd van de zon in ons zonnestelsel. Met een massa die zeventien keer die van de Aarde is, is hij net iets zwaarder dan Uranus, zijn bijna-tweeling. Neptunus voltooit een baan rond de zon in 164,8 jaar en is vernoemd naar de Romeinse god van de zee.
De structuur van de ijsreus Neptunus lijkt sterk op die van Uranus. De kern is samengesteld uit (gesmolten) metaal en steen, omgeven door een mantel van ijs, water, ammoniak en methaan. Naar de buitenkant toe wordt deze mantel steeds meer vloeibaar en gaat uiteindelijk naadloos over in de atmosfeer.
De gemiddelde windsnelheid op Neptunus varieert van 200 tot 300 meter per seconde, wat overeenkomt met ongeveer 900 kilometer per uur. De winden waaien van oost naar west, tegen de draairichting van de planeet in. De hoogste gemeten windsnelheid met de Voyager 2 was 2400 kilometer per uur, wat vijf keer sneller is dan de snelste tornado op Aarde.
Neptunus is met het blote oog niet zichtbaar vanwege de grote afstand tot de zon, waardoor hij niet helder genoeg is. Met een verrekijker en een zoekkaart kan Neptunus wel worden gevonden, maar lijkt dan niet meer spectaculair dan een ster van de achtste grootte. Een behoorlijk grote telescoop is nodig om hem als een blauw schijfje waar te nemen. Bron: wikipedia
Ziektes
in Friesland rond1800
Door de redactie
Welke zijn de meest gewone ziekten bij de Friezen, hare oorzaken en de daar tegen aangewende middelen?
Zonder twijfel heeft men niet op het oog gehad de mededeeling van alle ziekten, die in Friesland, even als elders, voorkomen, hare oorzaken en de daar tegen aangewende middelen, maar eeniglijk die ziekten, welke men kan aannemen als het noodzakelijk gevolg zijnde van den natuurlijken toestand van het departement en zijn bewoners.
a. Ziekten ontstaan gewoonlijk uit eene belette uitwaseming. Vermits de luchtgesteldheid in Friesland dagelijks verandering ondergaat en dikwijls meer dan eens op den zelfden dag, zoo volgt daaruit, dat de transpiratie der ingezetenen ieder oogenblik gevaar loopt van te worden verhinderd. Men kan alzoo zeggen, dat de meest gewone ziekten in Friesland het gevolg zijn van de belemmering der uitwaseming, als bijv. Aandoening der slijmvliezen (catareés), tusschenpoozende of doorloopende koortsen, kolijk, buikloop, cholera, galziekte, pleuris en rhumatisma, om niet de verder benamingen op te geven, welke deze ziektesoorten erlangen, naarmate der lichaamsdeelen, die er door zijn aangetast, of der bijzondere verschijnselen welke haar vergezellen.
Deze ziekten zijn echter niet altijd, en zelfs zelden, van eenvoudigen en zuiveren aard, maar meestentijds zaamgesteld, zoodat zij 's winters en in het voorjaar van ontstekingachtigen en in den zomer en herfst van galachtigen aard zijn, als wanneer de lever vooral wordt aangetast en de gal niet naar behoren afscheidt, zoowel wat hoeveelheid als hoedanigheid betreft.
b. Geneesmiddelen. Wat nu de geneeswijze en de middelen betreft, zal ik hier niet herhalen, wat door zoo vele schrijvers is uiteengezet, en zal ik mij bepalen tot de volgende opmerkingen, die het resultaat zijn der ondervinding van de geneesheer, die zich zeer onderscheiden heeft en gedurende meer dan 25 jaren de praktijk in de geheele uitgestrektheid van het departement heeft uitgeoefend.
1. De ziekten van ontstekingachtigen aard, die hier zelden hevig zijn, vereischen geene - en gedoogen ook geene - sterke aderlatingen: want bijna al die ziekten veranderen spoedig hunne stenische (ontstekingachtige) natuur in een asthenisch (slepend) karakter; derwijze echter, dat de blinde navolgers van het Browniaansch systeem, die gelukkig in Friesland niet gevonden worden, even weinig zouden slagen in de behandeling dier ziekten, als anderen, die, zonder de noodige theoretische kennis te bezitten, in een hospitaal slechts recepten en aderlatingen hadden zien voorschrijven, bijna zoolang als de patient pijn voelt.
2. De behandeling van galachtige ongesteldheden vereischt hier veel oplettendheid, en het is even gevaarlijk, te trachten om de lijder van de gal en verkeerde vochten te ontlasten door te dikwijls toegepaste evacuaties, en dit middel te herhalen totdat de tong van den patient zuiver is, - indien de behandelende gedurende de kuur niet bezweken is - als dat het voegzaam zoude zijn dat zuiveringssysteem geheel te verontachtzamen.
3. Daar bijna alle ziekten hier haar oorsprong hebben in een onderdrukte transpiratie, moet de kunst, om kranken te behandelen voornamelijk bestaan in het voorzigtig bevorderen van de uitwaseming, en in het toedienen van de chinine op het juiste oogenblik en in de gepaste hoeveelheid: want zonder dit heilzame middel zouden alle pogingen van den geneesheer onvruchtbaar zijn.
c. Galachtige ongesteldheden in den herfst. Onder de ziekten in Friesland zijn er geene, die zoo algemeen zijn en wier uitwerking zoo noodlottig is voor de bewoners van het gewest, als de galachtige ongesteldheden gedurende den herfst, die daar heerschende zijn, even als in de andere Hollandsche departementen, in de maanden Augustus, September en October, doch die in Friesland toegeschreven moeten worden aan andere oorzaken dan elders. Men heeft echter de hoop niet opgegeven, om, door de oorzaken weg te nemen of te verminderen, er eenmaal in te slagen, om dien geesel te overwinnen.
d. Hare oorzaken. Hare oorzaak is weinig twijfelachtig, wanneer men de plaatsen in aanmerking neemt, waar zij zich het meest voordoen. De ondervinding heeft doen zien, dat het zijn de hooge kleigronden, gedeeltelijk gelegen in het arrondissement Sneek, maar voor het meerendeel in dat van Leeuwarden; terwijl het arrondissement Heerenveen gewoonlijk geheel verschoond blijft van deze zieken.
Een gevolg daarvan is het zeer verschillende sterftecijfer van de drie arrondissementen, hetgeen nog is opgemerkt in den loop van het laatste jaar. Gedurende de maanden Augustus, September en October hebben deze ziekten niet méér geheerscht dan gewoonlijk, en toch, wanneer men de sterftelijsten van deze maanden raadpleegt en de verhouding van sterfte en bevolking, dan verkrijgt men de volgende uitkomsten: In het arrondissement Heerenveen bedroeg gedurende het bedoelde driemaandelijksch tijdvak de sterfte 187 op de 36,529 inwoners, of 1 op 195, en in dat van Sneek 275 op 45,445, of 1 op 165 en in dat van Leeuwarden 759 op 94,729, of 1 op 125.
Dit reeds groot verschil laat zich ook nog opmaken uit de sterftelijsten van de kantons van het laatste arrondissement gedurende dat zelfde trimester. Want in het kanton Bergum had men 51 sterfgevallen op 10,515 inwoners of 1 op 206; in het kanton Buitenpost 41 op 9,236 of 1 op 225; in het kanton Dronrijp 48 op 7,694 of 1 op 160; in het plattelands gedeelte van het kanton Leeuwarden, no. 2, 36 op 5141 of 1 op 151; in de stad Leeuwarden en zijne uitbuurten 134 op 16,230 of 1 op 121; in het kanton Holwerd 72 op 7,824 of 1 op 108; in het kanton Hallum 100 op 10,428 of 1 op 104; in het kanton Franeker 100 op 10,414 of 1 op 104; in het kanton Harlingen 96 op 9,264 of 1 op 99; in het kanton Dokkum 93 op 7,983 of 1 op 86.
De verschillende gemeenten van het arrondissement Leeuwarden vertoonen in dit opzigt een even in het oogloopend verschil. Indien dan de herfstkoortsen in het laatste en de daaraan voorafgaande jaren voornamelijk geheerscht en het grootste aantal personen weggenomen hebben in die gedeelten van het departement, waar zich de hooge vette gronden bevinden, zoo volgt daaruit, dat men als oorzaken van die ziekte niet kan aannemen de uitdampingen van de lage gronden, de moerassen en de stilstaande wateren, waaraan men ze elders dikwijls heeft toegeschreven.
Immers juist het district, dat het laagst en meest moerassig is en waar men de meeste plassen en stilstaand water aantreft, had daarvan het minste te vrezen, zoo als het arrondissement Heerenveen, een gedeelte van dat van Sneek, alsmede de kantons Bergum en Buitenpost, hoofdzakelijk gelegen in het midden van meeren, veenachtige moerassen en uitgravingen lage veenderijen, die zich van verre als slechts één groote plas van stilstaand water vertoonen.
De uitdampingen van het zeeslik kunnen evenmin aangemerkt worden de bovenbedoelde ziekten voort te brengen: want in nabijheid van Harlingen behoudt de zee eene aanmerkelijke diepte tot aan het paalwerk, bestemd om haar te bedwingen, zoodat bij ebbe aldaar geene groote uitgestrektheid slik blootvalt, zoo als dit plaats heeft in andere departementen en bij het Noorderleeg. En toch openbaren de ziekten, waarvan ik hier boven sprak, zich het meest in de kantons Harlingen en Franeker, terwijl men ze daarentegen in het verloopen jaar en ook in de daaraan voorafgaande jaren niet heeft opgemerkt in de nabijheid van het Noorderleeg.
Noodwendig moeten er dus andere omstandigheden zijn, eigen aan de hooge vette gronden van Friesland, die jaarlijks oorzak zijn van deze ziekten, die men elders niet in het departement aantreft.
De aandacht dan vestigende op den natuurlijken toestand van het gewest, om die oorzaak te ontdekken, komt men spoedig tot de opmerking, dat, met uitzondering van de hooge veenen, het boezemwater over de geheele uitgestrektheid van het departement een en het zelfde peil heeft, zonder dat men het middel bezit, om het hooger te houden in de hoogere, of wel lager in de meer lagere streken. Om deze laatsten in het voorjaar van water te ontlasten en ze boven water te houden, is men alras genoodzaakt belangrijk meer water af te voeren, dan noodig en doelmatig is voor de hoogere terreinen.
Aangezien de uitdampingen en andere omstandigheden al spoedig gedurende den zomer het water op nog lager peil te brengen, vallen vele kanalen en vaarten in de hoogere streken bijna droog, en zijn niet bevaarbaar, zonder den grond als het ware om te woelen, waardoor in die kanalen eene groote hoeveelheid hydrogeen zwavelzuur-gas wordt ontwikkeld, dat zoo schadelijk is voor de gezondheid.
Hier komt bij, dat planten, insekten en dierlijke overblijfsels, welke het water, al wegvloeijende, op de drooge boorden heeft nagelaten, overgaan tot een staat van bederf en ontbinding, die de lucht bezwangeren met onreine en schadelijke uitwasemingen. Deze zouden minder snel en minder hevig ontwikkelen, indien het water van die kanalen en vaarten in bij alle hoogere streken doorgaans niet min of meer brak was, ten gevolge van het invloeijende zeewater door de zeesluizen, welke men genoodzaakt is dagelijks ettelijke malen te openen tot het doorlaten van schepen.
Inderdaad heeft de vermaarde Pringle en hebben anderen na hem op overtuigende gronden aangetoond, dat, hoewel het zeezout anders een uitmuntend tegengift is tegen bederf en ontbinding, niets daarentegen het bederf van plantaardige stoffen zoo zeer bevordert als het water, wanneer het vermengd is met eene groote hoeveelheid zeezout van een gering en onvoldoend gehalte.
Dat de lucht, aldus vervuld met onreine uitdampingen en uitwasemingen, veroorzaakt door het des zomers uitdroogen van vaarten en kanalen, de ziekten, waarvan hier sprake is, kunnen voortbrengen, - ziedaar een feit, steunende op natuurlijke gronden, bewezen door de ondervinding, en hetgeen door niemand meer in twijfel zal worden getrokken.
e. Gebrek aan drinkbaar water. Maar behalve deze oorzaak, die van invloed is op de hoogere districten, en die er de herfstkoortsen ten gevolge heeft, is er nog eene andere in verscheidene plaatsen dier streken, - voor een gedeelte evenzeer het gevolg van het lage peil van het binnenwater, waaraan men een groot getal dier ziekten in de hoogere streken kan toeschrijven, en die op zich zelve voldoende zou zijn om ze in het leven te roepen en om gevaar er van te vergrooten, - het is het gebrek aan de noodzakelijke en voldoende hoeveelheid van drinkwater van goede kwaliteit in dié zomers, welke zich onderscheiden door groote warmte.
Daaromtrent merk ik op, dat, wanneer de voorraad regenwater verbruikt is, de bevolking zich genoodzaakt ziet - omdat het water in de kanalen min of meer brak is - het in de nabijheid der woningen te halen uit geïsoleerde, half drooge slooten, zonder er acht op te geven of deze onrein en morsig zijn geworden, door omroering of door eene menigte van nog levende of in staat van ontbinding verkeerende insekten, of wel door bedorven plantaardige bestanddeelen.
f. Middelen om daaraan tegemoet te komen. Deze zijn zonder twijfel de omstandigheden die op den gezondheidstoestand van eenige gedeelten van Friesland een ongunstigen invloed uitoefenen. Ook heeft men niet nagelaten te onderzoeken, of het niet mogelijk zou zijn, deze invloeden te voorkomen en de ingezetenen te vrijwaren tegen hare verderfelijke uitwerking.
Een brief van den Hollandschen Minister van binnenlandsche zaken noodigde in 1809 de geneeskundige commissie van het departement uit, om hare ernstige aandacht op dit onderwerp te vestigen. Ook verzocht de heer professor A. Ypeij te Leiden een der leden van die commissie, volkomen ingewijd in alles wat den natuurlijken toestand van Friesland betreft, om, als het mogelijk was, een voorstel in te dienen, om dien toestand van den waterstaat te verbeteren.
Bron: De friezen J.G. Verstolk -1813
In de
collectie aflevering 50
Versteld textiel uit eind negentiende eeuw vertelt een verhaal over Minsken
Door Gerhild van Rooij
Pracht en praal
In de vaste expositie Minsken (mensen) wordt het leven in de negentiende eeuwse standenmaatschappij belicht. De sociaaleconomische tweedeling is af te lezen aan de presentaties in deze zaal. De kant die aan de minderbedeelden is gewijd, komt zelden in de media, in de pers zijn vanaf de opening van Minsken overzichtsfoto’s van de rijke kant geplaatst, en dat geldt ook voor de website Observeum.nl. Liefst negen In de collectie en Object van de maand afleveringen (6-7, 9, 18-20, 30, 42 en 49) zijn gewijd aan de rijke bovenlaag, tegenover een over de arme kant. Kledingstukken van kostbare stoffen, naar de toenmalige mode, zilveren gebruiksvoorwerpen en meubels en objecten met fraai houtsnijwerk of beschilderingen, portretten van modieus geklede heren en dames met kostbare halssnoeren en gouden oorijzer met prachtige knoppen en de aparte vitrine met zilverwerk van Burgumer zilversmeden, getuigen van tot de verbeelding sprekende pracht en praal.
Domela Nieuwenhuis en heidebewoners
In aflevering 41 van In de collectie stonden de ecologische heideboenders producten en gebruiksvoorwerpen ineen centraal. De boenders brachten heel weinig geld op, bijna een fooi, maar ander werk of makkelijker te verwerken materiaal was niet voor handen voor de armen. In de huishoudens van de rijken lagen deze heideboenders weggestopt, in het domein van het ‘onzichtbare’ personeel. Bij de arme kant hoort nog Domela Nieuwenhuis, die wel genoemd wordt in verband met de arme bevolking. Zijn leven is in meer musea en literatuur belicht. Nieuwenhuis is verbonden met de streek omdat hij heidebewoners en arbeidersgezinnen toesprak en inspireerde om zich aan te sluiten bij de socialistische beweging voor meer maatschappelijke gelijkheid. De broek staat naast de bijpassende wandvullende zwartwit foto van de lokatie waar hij vanuit die broek gesproken heeft. Nieuwenhuis was zelf niet arm en kwam niet uit deze streek, hij bereisde het land voor zijn socialistische idealen.
Overleven
Bij binnenkomst in de zaal Minsken aan de linkerkant, staan voorbij het jachtvoorbeeld, huiselijke gebruiksvoorwerpen uitgestald boven de heideboenders en pan met woudboontjes. De boontjes waren armeluis eten en zijn nu een exclusief regionaal product. Op de wand erachter is een groepsfoto te zien van mensen buiten. Hun kleding en klompen steken schril af tegen de pracht en praal van de modieuze kleding, kostbare sieraden, dure schoenen, hoeden zoals op de portretwand aan de rijke kant. De minder bevoorrechte bevolking had geld noch ruimte voor luxe. Zij bezaten geen gebruiksvoorwerpen die tegelijk fraaie siervoorwerpen zijn en de rijkdom van de familie ten toon spreiden, maar puur functionele voorwerpen, meubels en kleding. Het huisraad en de kleding van de armen was vaak opgelapt, zoals het hieronder beschreven huishoudtextiel, afkomstig van de arme bevolking uit deze streek. Zij moesten overleven, hadden vaak tijdelijk werk en moesten in de tussenliggende periode maar zien hoe ze de kost bijeenschraapten.
Zonder opsmuk
Een schot haaks tegen het wandvullende groepsportret is voorzien van drie planken met huisraad. Een kast ontbreekt, dat is iets voor rijken. Op de bovenste plank staat vooraan een van de twee gebutste ketels, daarachter ligt een stapel kleurrijke doeken en er steekt een deel van een hooihark boven de plank uit. De doeken zijn bonte kussenslopen met aan de voor -en achterzijde gelijke ruitpartoren. Ze dateren van eind negentiende eeuw, de tijd waarin slopen rechthoekig of vierkant waren, en de kussens bij de rijken bijna twee keer zo groot waren als de standaardkussens nu. Vierkante slopen van kostbare stoffen waren meestal rijk bewerkt, bijvoorbeeld met borduursels, gouddraden, kralen of kant en waren in gebruik als sierkussens. De kussen waren meest gevuld met dons en veren en werden voor het slapen weggelegd omdat er anders te veel kussens op bed lagen.
Geruwd katoen
De bonte hoofdkussensloopjes op de plank in Minsken meten 62 bij 50.4 cm. Kussens zijn al duizenden jaren in gebruik bij elke stand, wel verschilden de materialen en uitvoering per stand. Er bestaan vederlichte tot loodzware hoofdkussens in vele vormen en maten en van zacht en vormbaar tot onbuigzaam en hard. Hoofd en nek rusten in de negentiende eeuw al op door kussenslopen beschermde kussens. Door de vele draaibewegingen voorafgaand aan en tijdens de slaap kunnen zijslapers of buikslapers niet op hun armen liggen en krijgen rugslapers zonder hoofdsteun of kussen een stijve nek. Katoen was eind negentiende eeuw, toen de mechanische textielindustrie steeds belangrijker werd, de belangrijkste natuurlijke vezel. De katoenvezel werd omgezet in garen van verschillende kwaliteit, waarmee stof werd geweven waaruit kleding, huishoudtextiel en artefacten zijn gemaakt. De kussenslopen in het Observeum zijn gemaakt van geruwd katoen, een goedkoper katoen van onregelmatige, grovere draden in plaats van de met fijne draden dichter geweven kussenslopen voor de elite. De gladde, zachte slopen waren, sterker en vormvaster dan de bonte sloopjes op de plank.
Stro of donsvulling
De voorlopers van de huidige kussenslopen zijn leren zakken, vastgeknoopte doeken of tassen gevuld met natuurlijke materiaal. Kussens werden meestal met stro gevuld, zoals nog wel voorkomt in zogenoemde derde wereld landen. Stro moest regelmatig vervangen worden omdat de vulling op den duur te veel geplet raakte, aangetast werd door vocht of schimmel of ongedierte. In verschillende culturen en tijdperken sliepen mensen met hun hoofd op een of meer stenen, ook nu nog wel, of ze sliepen op houten, porseleinen of stenen neksteunen. Het met stro of ander natuurlijk materiaal zoals varens of grassen gevulde kussen lijkt daarmee vergeleken comfortabeler. Kussenvullingen van ganzen- of zwanendons en voor een deel ook eenden veren zijn nu voor een groot publiek bereikbaar, maar in de negentiende eeuw vond je het donzen kussen alleen bij de elite. Families met zwanenrecht waren van oudsher welgesteld en bevoorrecht, niemand anders mocht zwanen houden, plukken of bereiden en met het verenkleed als pronkstuk op tafel zetten, ook mocht het dons niet gebruikt worden als vulling voor kussens, gevoerde dekens, kamerjassen en andere kledingstukken.
Boekweit, kapok, rubber of traagschuim
Armen vulden de kussens ook wel met ander natuurlijk materiaal, bijvoorbeeld de stevige doppen van de boekweit. Het gewas groeide op arme zand- of heidegronden van uitgeveend land. Boekweitdoppen worden nog gebruikt voor meditatiekussentjes. De rijken hadden naast dons, als vulling ook wel uit de tropen en kolonies afkomstige allergene kapok of rubbervlokken. Later werden die materialen voor meer mensen bereikbaar en tegenwoordig wordt wel synthetisch traagschuim gebruikt of geïmporteerd dons.
Beleg met rozenmotief
Het beleg van het bonte geruite sloopje is van een andere stof dan de voor- en achterzijde van het sloopje. Op de witte stof van het beleg staan in rode lijnen, arceringen en stippen open rozen, bladranken en een achtergrond. De stof met dit folklore rozenmotief is afkomstig uit Marken waar van oudsher stoffen en andere benodigdheden voor textielverwerking in de havenstad Amsterdam werden gekocht of door zeevarenden werden meegebracht. Het modebeeld bepaalde hoe elke generatie stoffen integreerde en combineerde. Markers vouwden de talloze onderdelen van hun lokale klederdracht en ook het bedtextiel op en bewaarden die in kisten, kasten en dozen. Die kleding ziet er nog perfect uit en vormt een textiel familiearchief van generaties.
Knopen vertellen een verhaal
De metalen knopen van het sloopje waren oorspronkelijk omkleed met witte stof, en zijn herbruikte knopen afkomstig van een verpleegsterskostuum. De harde randen van de knoop schuurden langs de stof waardoor de stof scheurde. Het bovenste sloop heeft drie gehavende knopen met losse stof en een vierde niet bijpassende knoop van parelmoer. De machinaal gemaakte knopen zijn met draad door de twee ronde gaatjes op de rand van het sloop gezet en de met de hand gemaakte knoopsgaten door het beleg en de ruitjesstof heen liggen in de lengterichting van het sloop. Het tweede sloop op de stapel heeft vijf knoopsgaten, daar is de ontbrekende vijfde knoop niet eens vervangen. De slopen hebben meer slijtplekken en zijn verzet, ofwel gerepareerd. Het bovenste sloopje heeft onderaan naast het beleg een onregelmatigheid en gat in de stof en is op die plaats met stiksteken en overhandse steken hersteld. Door naar details als knopen en verzet te kijken wordt het verhaal van de armen zichtbaar.
Slopenknopen en verpleegstersknopen
In de vier hoeken zijn met de hand gemaakte ronde nestelgaatjes te zien om het sloop vast te zetten met slopenknopen, zoals dunne en dikke dekbedlagen aaneengezet worden. In diverse literatuur worden de slopenknopen verpleegsterknopen genoemd, maar een verpleegstersknoop is boven en onder ongelijk van grootte en een slopenknoop is boven en onder gelijk. Mijn moeder, hoofdverpleegster, gebruikte tot in de jaren zestig de losse dubbele verpleegsterknopen van been (later van plastic). Het breedste deel bleef aan de buitenkant van het verpleegstersschort (of huishoudschoolschort), het kleine deel stak uit aan de binnenkant. De voorgesneden verpleegsterkap of pet van stijf papier met voorgevormde vouwnaad had ingestanste kruisjes waar kleinere verpleegsterknopen werden gestoken om de zijkanten en bovenkant op z’n plaats te houden, waarna het kapje met haarschuifjes op de haren werd, met het brede deel van het knoopje in zicht.
Zie ook de website: Verpleegsterknopen
Gerhild van Rooij
Deze pagina delen met: